24.9.19

Ze zeggen dat ik kanker heb


Twee dingen zijn er zeker in het leven, we hebben allemaal een begin en we hebben allemaal een eind. Dat begin is al bekend bij ons. Dat einde is echter een moment waarvan wij niet weten wanneer het aan zal breken, wanneer de man met de hamer zal komen. Vijf jaren geleden kwam dat einde heel dichtbij, toen ik plotseling in de ambulance werd gelegd en van ons streekziekenhuis in Heerenveen werd overgebracht naar het Universitair Medisch Centrum in Groningen. Mijn moeder, broer en stiefvader reden in twee auto’s achter ons aan. In de ambulance zat ik alleen met een ambulancebroeder die mij hielp met ademen, me kalmeerde, mijn hand vasthield en vertelde dat het allemaal goed zou komen. Hij wist wat eraan de hand was. Ik niet. Op de brancard werd ik in snel vaart over de zwarte tegels in de grote hal van het UMCG naar afdeling M2 gebracht waar een dozijn aan artsen en verpleegkundigen op me stond te wachten. Bij aankomst was mijn familie er nog niet. Toen mijn moeder om 17:58 kwam binnen rennen verliet iedereen mijn kamer, op twee artsen na. Om klokslag 18:00 op 24 september 2014 zeiden ze dat ik kanker had. Het was zeldzaam, maar welke soort wisten ze nog niet, wat er zou gebeuren wisten ze ook nog niet en of ik de volgende dag wakker zou worden was ook nog onbekend. Ik werd verplaatst naar de intensive care en aan de beademing gelegd, want zelf ademen kon ik niet meer. De tumoren knepen mijn luchtpijn dicht en mijn longen waren bekneld geraakt. Ik was vijftien.
Na een paar minuten op de IC moest mijn familie de afdeling verlaten en bleef ik achter. Ik kan niet verwoorden hoe bang ik was. Hoe graag ik hoopte dat dit een nachtmerrie was, sterker nog, ik was ervan overtuigd dat ik wakker zou worden uit deze droom. Ik geloofde het niet. Maar nu ik twintig ben geloof ik het wel. Het is gebeurd, alles was echt en ik heb alles gevoeld. Elke naald, elk verbandje, elke rolstoelrit, de tondeuse die mijn blonde lange haren afschoor en de pijn als gevolg van de chemotherapie en de bestraling. Maar ook de warmte, de liefde, de stiekeme kusjes van mijn familie en vrienden op mijn voorhoofd wanneer ze dachten dat ik sliep, de aaien over mijn kale hoofd, maar vooral de veiligheid, ook al wist niemand hoe het zou aflopen. En dat laatste is de essentie van onze hele bestaan. We weten niet hoe het afloopt. Dat het een einde heeft is een gegeven, maar wanneer en hoe is een onbekend fenomeen. En ook al was ik zo dichtbij dat einde en heb ik geregeld gehoopt dat het voorbij zou zijn – de ziekte, de pijn – ben ik zo blij dat dat einde nog niet heeft plaatsgevonden. Ik weet dat ik nooit los zal komen van deze kanker, ik weet dat de periode van nu tot aan mijn einde niet altijd goed zal zijn, dat er weer een keerpunt gaat komen, maar het zal beter zijn. Het gaat beter worden.
Lieve vrienden, kennissen, familie, ik dank jullie voor vijf jaren vol liefde, vol wijsheid en vol geluk. Ik had nooit durven dromen dat deze dag zou komen, de magische vijf. De confrontatie met deze datum doet enerzijds heel veel pijn, maar het geeft me vooral weer hoop op een goed einde, een lang leven, een échte toekomst. Ik durf weer te dromen, te fantaseren. Ik durf mijn dromen uit te spreken zonder na te denken over ‘wat als de tumoren weer gaan groeien’. Ik heb het tot dit punt gehaald en ben zeker niet van plan om nu op te geven. We gaan door, samen. Jullie zijn de basis van mijn bestaan; jullie laten mij leven door mij te helpen, aan te moedigen, te ondersteunen en daarna weer los te laten. Jullie geven mij de vleugels om risico’s te nemen en eindelijk weer een toekomst te durven omarmen. 

Ik leef een leven waar ik nooit van had durven dromen toen het allemaal zo donker was geworden en wat er ook mag gebeuren; het gaat beter worden, ook al word ik dat nooit helemaal. Maar het is goed zo. Het is zó goed. Er is weer licht. 

Op naar de volgende vijf jaren. Samen. 

Liefs